- cause
- cause [kooz]〈v.〉1 oorzaak ⇒ reden, beweegreden2 〈filosofie, juridisch〉oorzaak3 〈juridisch〉(rechts)zaak4 zaak♦voorbeelden:1 〈taalkunde〉 complément de cause • oorzakelijke bepalingcause d'erreurs • bron van foutencause de nullité • reden voor nietigheidêtre cause de, être cause que • er de oorzaak van zijn datêtre cause de confusion • aanleiding geven tot verwarringà cause de • door, wegens, vanwege, omc'est à cause de cela que • daarompour cause de • wegens, ompour une cause sérieuse • om een ernstige redenet pour cause! • en niet zonder reden!, en terecht!avoir qc. pour cause • iets als oorzaak hebben2 cause finale • doeloorzaakcause première • grondoorzaak3 causes célèbres • beroemde rechtszakencause criminelle • strafzaakla cause est entendue, jugée • het vonnis is geveldavoir cause gagnée • gelijk krijgen〈figuurlijk〉 être en cause • in het geding zijn〈figuurlijk〉 mettre qn., qc. en cause • iemand, iets verantwoordelijk stellen〈figuurlijk〉 remettre qc. en cause • terugkomen op ietsmettre hors de cause • vrijpleitencela est hors de cause • dat staat buiten kijf4 faire cause commune avec qn. • gemene zaak met iemand makenembrasser, épouser, prendre en main une cause • een zaak tot de zijne makenf1) oorzaak, reden2) (rechts)zaak3) zaak, belang
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.